-
1 mist
n. mist; nevel, lage wolk; waas--------v. doen beslaan, misten, mistig wordenmist1[ mist] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 waas♦voorbeelden:see things through a mist • alles in een waas zien————————mist21 mistenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 the wet air misted (up) the windows
English-Dutch dictionary > the wet air misted (up) the windows
-
3 feucht
♦voorbeelden:das feuchte Element • het natte element, het waterfeuchte Hände • klamme handenfeuchte Luft • vochtige luchtjemandes Augen werden feucht • iemand krijgt de tranen in de ogen -
4 feuchte Luft
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский